We gingen dikwijls dansen in Tilburg bij Ton Smits in de Heuvelstraat. Daar was en dansschool. Ik ging er, op de fiets, met nog enkel anderen waaronder Marietje van Dommelen ook uit Middelbeers. Wat moesten we ander doen op zondag, er was maar weinig te beleven! Het dansen was verboden, dat wisten we allemaal wel maar wij stonden niet stil bij het gevaar.
Tot op een zondagmiddag, in januari 1943, toen we ook weer in Tilburg in de danszaal waren kwam er opeens kwam er een groep Duitsers in uniform binnen. De hele zaal werd afgesloten, de meisjes mochten eruit en de jongens werden meegenomen naar de Willem II kazerne in Tilburg. Daar hebben we nog de hele middag in de sneeuw gestaan. We waren tot onze knieën ingesneeuwd en mochten niet bewegen, we moesten stil blijven staan. Allemaal in een rij.
Een wacht liep op en neer met en geladen geweer en pas ’s avonds zijn we in een vrachtwagen geladen en naar ’s Hertogenbosch naar het Huis van Bewaring gebracht. Daar zijn we nog een hele week geweest. Toen werden we weer in een vrachtwagen geladen en naar Amersfoort gebracht.
We hadden enkel onze zondagse kleren aan, anders hadden we niets bij ons. In Amersfoort, daar zaten wel 4000 man, aangekomen hadden we nog steeds dezelfde kleren aan die niet zo fris meer waren. Daar moesten we onze kleren inleveren en kregen we een kamppak aan en klompen. Sokken kregen we niet.
Na enkele weken werden we ‘s nachts op transport gezet nu naar West-Falen in Duitsland. Ik had al afgesproken met twee andere jongens, Ad Hoozemans uit Diessen en Christ van Riel uit Hilvarenbeek, dat we onderweg uit de trein zouden springen.
Terwijl de trein op volle snelheid lag zijn wij er ter hoogte van Liempde uitgesprongen zoals afgesproken. We zouden afzonderlijk naar huis lopen. Ik was weinig gewond, veel schaafwonden en een gebroken vinger. Uren heb ik door de velden en bossen gelopen.
Uiteindelijk kwam ik in Oirschot bij molenaar van Kessel aan de Bestseweg uit. Pas ’s avonds toen het donker kwam dierenarts Roelvink met de motor en die heeft mij meegenomen. Roelvink bracht mij naar Sjef Adriaanse aan de Voorteindse-weg, dat was een oom van mij. Daar ben ik een nacht geweest en toen naar brugwachter Mans aan de Groenewoudse brug gegaan. Daar ben ik tot mei 1944 ondergedoken geweest.